Deze week beleefde ik meerdere momenten waarop ik me 100 jaar oud voelde. Voor het eerste neem ik u mee naar een hotelkamer in München op zaterdagochtend. Een klassieker: natte vloer, één stap uit de douche en daar ga ik. Supersnel, onherroepelijk – en toch in slow motion. Als een Looney Tunes-figuurtje dat van een klif rent, een paar seconden in de lucht blijft hangen en dan, wild met de armen maaiend, de diepte in valt. Plat op mijn billen. Mijn vrouw komt op de doffe klap af. Terwijl ik me optrek aan de wastafel en teksten murmel die niet geschikt zijn voor publicatie, zie ik op haar lippen de vraag die ook door mijn hoofd gaat. Komen 14 weken trainingsarbeid hier tot een vroegtijdig en bovenal knullig einde? Sneuvel ik hier, in het zicht van de finish (of beter gezegd: de start), door één ongelukkige stap op deze Beierse badkamervloer?
Eenmaal overeind lijkt de schade mee te vallen. De heup en andere gewrichten zijn in tact. De billen voelen flink beurs, maar lopen gaat. Ik kan mijn startnummer voor de marathon nog steeds gaan ophalen. Met ons gezelschap van vier lopers brengen we een rustige ochtend door in het Olympiastadion, waar alles pico bello-Duits is geregeld. Niet al te lange rijen, vriendelijke vrijwilligers en een uitstekende mascotte om mee op de foto te gaan. De rest van de dag vermaken we ons in de binnenstad van München, die ook zonder pullen bier en bratwursten zeer de moeite waard is. Ja, mijn rechterbil voelt alsof er een BMW overheen is gereden, maar bij het lopen heb ik daar geen last van.
Voor het tweede 100-jaar-oud-moment spoelen we een aantal uur door. Ik ben zojuist over de finish gekomen in het Olympiastadion, waar ik mijn maatje Tomas tref die net een paar minuten sneller was. De enige route richting onze supporters, onze spullen en onze welverdiende Weihenstephaner loopt vervolgens van het veld naar de nok van het stadion. Met 42.195 meter in de benen moeten we 42.195 treden steil omhoog, als het er niet meer zijn. De reling stevig vastgrijpend hijsen we onszelf omhoog, voet voor voet, tree voor tree. Het gaat, tot halverwege: de kramp schiet in mijn linkerbeen. Ik lijd meer pijn dan in de iets meer dan 3,5 uur daarvoor, maar ook dit komt tot een einde. Een paar minuten later zetten we dan toch onze tanden in het beste broodje bratwurst ooit. Onderweg terug naar het hotel pauzeren we bij een gedenkteken van het Bloedbad van München. We lezen over 5 september 1972, toen bij een gijzeling door Palestijnse terroristen 11 Israëliërs en een Duitse politieman om het leven kwamen, en zwijgen verder even over ‘pijn’ en ‘lijden’. Langzaam wandelen we door, terwijl op de telefoons in onze zakken de pushberichten over Gaza en Israël elkaar verdringen en wij oversteken naar Dachauer Straße, waar tegenover ons hotel, zo zie ik nu pas, een regenboogvlag wappert met het woord ‘FRIEDEN’.
Verscheen eerder in: Leidsch Dagblad, 13 oktober 2023
2 reacties / Voeg je reactie hieronder toe