De marathon begint pas na 30 kilometer. Het zal mij niet gebeuren dat ik te snel van start ga. Dat kan ook niet, want de eerste kilometer is het filelopen in Frankfurt. Mijn maatje Tomas en ik kletsen wat, schudden de benen los. Soepeltjes schuiven we op richting het bordje van 1 kilometer. Er ontstaat wat ruimte op de weg, we kunnen ons beoogde tempo gaan lopen. Denk erom, niet te hard gaan. Comfortabel blijven lopen. Daar is het bordje met de 2 al. Ik kijk op mijn horloge: we gaan te snel. Iets rustiger de volgende kilometer in. We komen er wel.
Dat laatste dachten we een dag eerder ook, in de ICE van Amsterdam naar Frankfurt. Dat wil zeggen: vandaag was het de ICE naar Keulen. Niets aan de hand, vertelt een vriendelijke Nederlandse conducteur in een vriendelijk Duits uniform ons. Gewoon even overstappen in Düsseldorf, een andere ICE pakken naar Frankfurt Flughafen en daar nog een keer overstappen. Het tijdverlies zou beperkt moeten zijn. Een stuk of wat vertraagde, geschrapte of simpelweg nooit verschenen treinen later maken we de balans op. Het tijdverlies is beperkt tot 3 uur.
We blijven gestaag doorlopen. Om en nabij ons geplande tempo, hier en daar net iets harder, maar niets verontrustends. Halverwege komen we door in 1 uur 45, precies de helft van ons streeftijd. Gewoon nog even een uur en drie kwartier in exact hetzelfde tempo blijven rennen, dan zijn we er. Op dat moment klonk het in mijn hoofd ontzettend simpel. Van de binnenstad vol klappende mensen zijn we beland in de buitenwijken zonder klappende mensen. Asfalt, beton en een gemeen oktoberzonnetje. 23 graden – dat noemen ze een najaarsmarathon. We schuiven op richting de 25 kilometer, nog steeds niets aan de hand. De benen voelen nog licht. Zou het zo’n dag zijn waarop het allemaal vanzelf lijkt te gaan?
Mijn voorbereiding was zo goed als vlekkeloos. Geen blessures, geen ziektes, geen centje pijn. Het schema afgewerkt volgens plan. Alles doorgestreept, alleen die laatste zondag nog open. Zonder tegenslag tot aan de grote M. Een beetje verdacht wel, een veel te goede generale. Zo werkt het toch niet met marathons?
Het klopt, de marathon begint echt pas na 30 kilometer. De benen voelen prima, het lichaam loopt leeg. Alle gelletjes volgens schema ingenomen, elke post de juiste drank gepakt. Het mentale spel begint. Het hoofd wil nog, het lijf gehoorzaamt niet meer. Het tijdverlies beperken, dat is alles wat rest. Een stipje dat steeds trager opschuift, dat ben ik de marathonapp voor de vrienden die me live volgen. Joggen, strompelen, stilstaan en weer verder. Bij elke drankpost iets nemen en dan maar weer door, proberen te blijven rennen. De sadisten die het parcours bedachten, laten je op 6 kilometer van de streep alvast de Messe passeren, de finish-feesthal. De rode loper ligt er, de speaker galmt als een stadse sirene. 6 kilometer is een klere-eind als je tank leeg is.
We redden het, de finish. Moeizamer dan gedacht, trager dan gehoopt, maar wat maakt het uiteindelijk uit. Over de streep, medaille om je nek en door je benen zakken. Zout naar binnen: bretzels en bouillon. Veel water. Je maatje terugvinden, samen schelden, de weg terugvinden naar je spullen. Bij zinnen komen. Op het terras neerploffen, bratwurst bestellen. En dan al snel de conclusie: op naar de volgende, verbeterpunten genoeg. Leiden 2023, we komen eraan.
Verscheen eerder in: Leidsch Dagblad, 4 november 2022
1 reactie / Voeg je reactie hieronder toe